BEWIJSVOERING VERWANTSCHAPPEN -- Achtergrondinfo-onderzoek

 

Een verwantschapstabel (genealogie, parenteel, kwartierstaat, etc.) staat of valt met de betrouwbaarheid van de door de genealoog aangevoerde bewijzen ten behoeve van iedere filiatie ( = verwantschap in rechte lijn tussen twee generaties). De basis van de bewijsvoering bestaat vaak uit overgeleverde documenten. Uit deze documenten moet de betreffende verwantschap met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid blijken. Honderd procent zekerheid is daarbij een  utopie: weet je wel vrij zeker wie je moeder is, de zekerheid over wie je vader is is al een stuk minder. Je moeder weet dat, maar ook niet altijd, het beste. De vooruitgang in de medische wetenschap maakt het tegenwoordig mogelijk om via DNA-materiaal een bepaalde afstamming te kunnen bewijzen. Aangezien DNA-materiaal van onze voorouders meestal niet meer voorhanden is beperken we ons hier echter tot de oude documenten. 

 

Periode circa 17de - 20ste eeuw

Hoewel alle begin moeilijk is, geldt dat in mindere mate voor de genealogie. In de genealogie wordt gewoonlijk vanuit het heden teruggewerkt naar het verleden. De gegevens van de twintigste eeuw zijn vaak nog voorhanden in de vorm van bijvoorbeeld trouwboekjes van ouders, grootouders en dergelijke. Daarnaast weten soms oudere familieleden nog goed te vertellen hoe bepaalde familierelaties, soms van een halve eeuw of langer geleden, in elkaar staken. Dan breekt het moment aan van het eerste bezoek aan een archief. Daarbij wordt in eerste instantie primair gebruik gemaakt van de volgende bronnen, die dienst doen als bewijsmateriaal en die hierna worden toegelicht: 

Niet minder belangrijk zijn natuurlijk de: 

 

Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister

De registers van de Burgerlijke Stand betreffen bronnen welke uit -door ambtenaren van de plaatselijke overheid opgestelde- rechtsgeldige documenten bestaat. Meestal bevat ze een schat aan gegevens voor de onderzoeker. De betrouwbaarheid is groot. Maar ook hier geldt dat volledige betrouwbaarheid een utopie is; de ambtenaar van de Burgerlijke Stand was in vroeger tijden niet altijd in staat om bepaalde gegevens te controleren en zo kunnen er ongewild of met opzet, door de aangever of de ambtenaar, fouten in de gegevens zijn geslopen. Dit geldt zeker voor aanvangsperiode, maar ook enkele jaren geleden bleek het nog mogelijk om een ontvoerde baby als eigen kind aan te geven. De onderzoeker dient dus altijd alert te blijven.

Raadpleeg ook de Bevolkingsregisters. Daarin staan vaak per huis de gezinnen geadministreerd: vader, moeder, kinderen en echtgenoten, met geboorte- en soms overlijdensdata. Tevens werden hierin de gegevens met betrekking tot vertrek naar elders vermeld, welke gegevens onmisbaar kunnen blijken te zijn bij een onderzoek. Vergelijk de gegevens uit de Bevolkingsregisters met uw gegevens uit de Burgerlijke Stand en probeer naar volledigheid te streven ten behoeve van uw bewijsvoering. 

 

Doop-, trouw- en begraafboeken en lidmatenregisters, kortweg DTB's genoemd

Deze registers zijn vaak door de koster, op basis van briefjes van de dominee of pastoor, opgemaakt en soms door de dominee of pastoor zelf. De betreffende registers bevatten eigenlijk slechts een vastlegging van de betreffende momenten uit een mensenleven. De dominee of pastoor hield er een administratie van zijn geestelijke kudde op na om zodoende huwelijken met te nauwe bloedverwanten e.d. te kunnen onderkennen. Voor de genealoog dragen deze akten bij tot die aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid ten behoeve van de bewijsvoering. Vaak zullen de DTB's, afhankelijk van hun inhoud, voldoende bewijs bevatten voor de genealoog. DTB's van ná 1811 kunnen van belang zijn, omdat de pastoor of de predikant nog wel eens de opgegeven vader van onwettigen wilde vermelden. Ook de censuurregisters van de protestantse kerken vermelden dergelijke informatie wel.

Vergeet echter niet de lidmatenregisters te raadplegen, vaak vinden we daar achter de namen van de nieuwe lidmaten de plaats van herkomst vermeld, of bij vertrekkende lidmaten de plaats van bestemming. De katholieke kerk kende geen lidmatenregisters, maar van sommige plaatsen zijn wel staten van gelovigen (status animarum) bewaard gebleven. Voorts kunnen de doopheffers vooral bij katholieke dopen een belangrijke rol spelen in de bewijsvoering (zie ook hieronder). Tenslotte zijn voor sommige streken 17de/18de eeuwse katholieke huwelijksdispensaties (in verband met een te nauwe graad van verwantschap) bewaard gebleven. Deze kunnen uitgebreide informatie over relaties bevatten. We zijn nu echter al in een periode beland waar het voor kan komen dat achternamen ontbreken en we het moeten doen met patroniemen (b.v. Teunis Janszoon: Teunis, de zoon van Jan). Dat bemoeilijkt het onderzoek en de onderzoeker dient op zijn hoede te zijn. Er kunnen tegelijkerheid meerdere personen met dezelfde naam voorkomen. Zo kan het gebeuren dat er meerdere echtparen als mogelijke ouders van een persoon zich voordoen. Hoe gaan we daar mee om?

Vernoeming
Hoewel de ouders van deze tijd meer zien in namen als Ken, Sven, Neil en Deborah en dergelijke, is het nog niet lang geleden dat onze ouders of grootouders en hun voorouders vaak hun kinderschare vernoemden. Het eerst werden de namen van de wederzijdse ouders gebruikt bij de benoeming van de kinderen, daarna de voornamen van de grootouders en niet zelden ook die van broers en zusters. Namen van jong overleden kinderen werden vaak weer gegeven aan later geboren kinderen. Let wel: dit alles is geen regel en er zijn legio uitzonderingen aan te voeren: 

In veel gevallen echter zullen de kerkregisters wel kunnen bijdragen tot een zekere mate van bewijsvoering. Het hangt van de specifieke situatie af welke waarde eraan gehecht kan worden. Het betekent wel dat we een optimaal inzicht moeten hebben van een zo groot mogelijk complex aan familierelaties, waarin de door ons gezochte relatie zich bevindt, of mogeljk zal bevinden. We kunnen ons dus niet beperken tot die ene voorvader of -moeder, maar zullen ook diens broers, zusters, ooms, tantes, neven en nichten en hun (klein)kinderen in het onderzoek dienen te betrekken.

Getuigen
Belangrijk is ook om in alle gevallen de namen van de getuigen te noteren, zo die vermeld zijn. Hoewel het natuurlijk niet uitgesloten is dat de beste vriend als getuige optrad, zocht men de getuigen vaak in de familiekring. Soms kan het voorkomen van een getuige bij een bepaalde gebeurtenis crusiaal is voor uw verdere bewijsvoering. Besteed daarom de nodige aandacht aan deze groep personen. Reconstrueer de familierelaties van de getuigen (echtgenoten, ouders, kinderen, etc.) en probeer de relaties met de gezochte personen te vinden. Vaak zullen de getuigen in het hiervoor genoemde grotere complex aan familierelaties te plaatsen zijn. 

 

Notariële- en rechterlijke archieven 

Mocht niets van voornoemde methoden tot resultaat hebben geleid dan kunnen de notariële- en/of rechterlijke archieven nog uitkomst bieden, gesteld dat de omstandigheden waarin de betrokken personen zich bevonden het waarschijnlijk maken dat zij mogelijk daarin vermeld zullen zijn. De betreffende archieven kunnen zich aan onderwerpen deels overlappen. Transporten en testamenten kunnen net zo goed in een rechterlijk archief voorkomen, als in een notarieel archief. Het zal duidelijk zijn dat naast de bewijskracht, die mogelijk uit bepaalde akten naar boven kan komen en uw bewijsvoering kan optimaliseren, de vondsten uit deze categorie archivalia uw voorouders in een completer beeld zetten dan alleen maar de droge en dorre data van de DTB's en Burgerlijke Stand. Doordat het vaak zeer veel tijd en inspanning van de genealoog vergt, worden deze bronnen vaak, ten onrechte, overgeslagen. 

De rechterlijke archieven brengen ons vaak al tot voor 1600 en soms nog verder. We zijn dan al in de 16de eeuw beland. Nog eventjes en we staan op het punt de late middeleeuwen binnen te treden. Hoe kunnen we dan bewijskracht vinden voor onze filiaties? 

 

 

Periode 16de eeuw en de late middeleeuwen 

Als we zover zijn gekomen, blijkt vaak we dat we slechts onze voorouders kunnen traceren, omdat zij door hun financiële draagkrach hun sporen hebben nagelaten in allerhanden archieven, ofwel doordat we ze kunnen volgen door het bezit, pacht of leen van land. Hieronder volgen beschrijvingen van een paar veel gehanteerde archiefbronnen, die de genealoog ten dienste staan bij zijn onderzoek. Ze zijn niet alleen onmisbaar voor onderzoek voor 1600, maar lopen vaak door tot circa 1800 en zijn dus ook goed aanvullend te gebruiken naast de kerkregisters en notariële- en rechterlijke archieven ter completering van verwantschapsbewijsvoering. 

 

De leenregisters 

Het leenstelsel was een juridische vorm, tot ontwikkeling gekomen tijdens keizer Karel de Grote (circa 800), waarbij een persoonlijke band werd gevestigd tussen een leenheer en een leenman. Zij was ontworpen met militaire bedoelingen, waartoe de man van gewoon werk werd vrijgemaakt door hem een inkomen toe te kennen, meestal gevestigd op land. Omdat de band tussen leenheer en leenman strikt persoonlijk was, moest die bij verandering van een der partijen steeds worden vernieuwd. Dat wil zeggen, dat de leenman hulde moest doen en beloven zijn leenheer met raad en daad bij te staan. 
Ook verkreeg de leenheer bij die gelegenheid het zogenaamde heergewaad, eerst een verering in natura, bij voorbeeld een paar zijden handschoenen of een goede snoek. die naderhand in een vaste geldsom werd omgezet. Trad een nieuwe leenman op die het leen door vererving of koop verworven had, dan verhief hij met de volle hand. Kwam daarentegen een nieuwe leenheer naar voren, dan verhief de leenman met de zogenaamde ledige hand en betaalde hij het heergewaad niet, maar alleen de kosten van registratie. Van dit alles zouden wij niet veel weten wanneer van de talrijke leenkamers geen of weinig administratie was bewaard. Dit was vanaf de dertiende eeuw echter in toenemende mate wel het geval. 


Karel de Grote

In de tijd dat de registratie der lenen in onze streken begon, was van de oorspronkelijke opzet van Karel de Grote - het leenstelsel op militaire grondslag in dienst van het rijk - niet veel meer over. Bijzonder bleef de wijze van vererven. Men maakte daarbij onderscheid naar zogenaamde zwaard-, man- of slechte lenen, die alleen van vader op zoon konden vererven en goede- of spillelenen, die ook op vrouwen konden komen. Overigens behield een man in dezelfde graad van verwantschap ook in het laatste geval de voorkeur. De naamgeving laat zien dat het zwaardleen van een ouder slag was dan het spilleleen. Het zwaard herinnert immers aan de verschuldigde krijgsdienst. Men kon het leen bovendien verkrijgen door koop, waarin het zich in niets onderscheidde van het eigen goed dat vrij overdraagbaar was, behalve in de formele overdracht voor de leenheer die naderhand plaats vond. Zoals eerder gezegd was men in het leenstelsel verplicht de overgangen van het leen voor leenheer en leenhof te laten geschieden en wel binnen een termijn van jaar en dag na overlijden van de laatste leenman of de verkoop door deze. Omdat het leen in veel gevallen vererfde, zijn wij bij afdoende registratie in staat een rij bezitters van een leen op te stellen, die aan elkaar verwant dienden te zijn. Daar springt het nut van de kennis van die verwantschappen voor de genealoog duidelijk naar voren. 

Indien de leenman was verhinderd of minderjarig was, moest hij een plaatsvervanger sturen. Bij meerderjarigheid moest dan nogmaals persoonlijk hulde worden gebracht. De meerderjarigheid was niet duidelijk in het leenrecht geregeld. Niettemin blijkt uit voorbeelden van de vijftiende eeuw, dat men in het Hollandse leenrecht met het bereiken van de twaalfjarige leeftijd meerderjarig werd. 

Vereist voor dit alles is wel een registratie, waaruit een en ander kan blijken. Meestal werden de genealogische gegevens inderdaad in de akten vastgelegd. In die van de graaf van Holland bij voorbeeld wordt praktisch altijd de verwantschap van de erfgenaam tot de erflater vastgelegd. 

Hoe kan men gegevens over personen in de administratie der leenkamers opzoeken en wel op een gerichte manier? Ik neem daartoe als voorbeeld de zeer grote leenkamer van de graven van Holland. Daarop bestaan geschreven repertoria waarin de beleningen gerangschikt zijn per leen, die weer onder hun respectieve plaatsen zijn gebracht. Een directe ingang op personen, eveneens in handschrift, bestaat voor de achttiende eeuw. Voor die tijd dient men echter te weten, welk goed de gezochte in leen had, anders is men veroordeeld zelf alle klappers op namen in de registers door te nemen. Dat kan een heel werk zijn, gelet op het aantal registers dat over 1433 tot 1798 aanwezig is: dat zijn zevenenzeventig delen, bijeen meer dan twaalf strekkende meter op de plank en per stuk 7 à 10 kilo zwaar. Ik zwijg nog over de problemen die rijzen wanneer men niet weet aan welk leenhof een goed leenroerig was. Dan waren er alleen in Holland al meer dan tweehonderdvijftig andere mogelijkheden voor de onderzoeker! Deze massa zal men slechts kunnen beheersen door die toegankelijk te maken. Buiten Holland is dat gebeurd voor de leenkamer van de graven en hertogen van Gelre via een repertorium waarop ook een index van personen is gemaakt. Datzelfde geldt voor de leenkamer van de bisschop van Utrecht die bewerkt is tot 1580. De voorgaande repertoria zijn gepubliceerd in boekvorm. In Holland werd door de heer C. Hoek in 1956 begonnen met de afdruk van allerlei repertoria in het jaarboek en vanaf 1959 in het tijdschrift van de Zuidhollandse Vereniging voor Genealogie, Ons Voorgeslacht. De namen, vanaf 1979 uitgebreid met een aparte ingang op de patronymen, zijn jaarlijks via de index toegankelijk. Omdat het aantal repertoria steeds toenam - thans zijn meer dan vierduizend pagina’s met gegevens van leenkamers gevuld - was een overzicht van de leenkamers en de artikelen daarover geboden. Dit werd geleverd in een werk waarin ook een index op de plaatsen, voorkomend in de diverse kamers, is opgenomen. Dit is niet alleen van belang voor het regionale onderzoek maar ook voor de genealoog, omdat de leenkamer in tegenstelling tot het dorpsgerecht niet door geografische grenzen was ingeperkt. De lenen konden daarom ver van de plaats van vestiging van de leenheer liggen. De graaf van Holland had er bij voorbeeld tot in het huidige Duitsland toe. De staatsregeling van 1798 maakte een einde aan het leenstelsel. 

 

Cijns- of tijnsregisters

Het woord cijns is afgeleid van het Latijnse census, hetgeen o.m. belasting en vermogen betekent. In het gebied ten noorden van de grote rivieren wordt meestal niet van cijnzen, maar van tijnzen gesproken. Het betreft het recht op een jaarlijkse uitkering uit onroerend goed, bijvoorbeeld een stuk grond, of uit arbeid van een persoon. 

Grondcijnzen
In de 13e een 14e eeuw werd het gebruikelijk dat de landsheer en kleinere heren stukken grond in cijns overdroegen aan particulieren. De particulier was aan de heer jaarlijks een bedrag verschuldigd, maar had voor het overige de vrije zeggenschap over de grond. Hij kon deze verkopen of verhuren en na zijn overlijden ging de grond over op zijn erfgenamen. In geval van verkoop of versterf was hij vaak een extra cijns, een gewincijns, verschuldigd aan de heer. De grondcijnzen waren oorspronkelijk niet losbaar, ze konden dus niet afgelost worden. In de 16e eeuw kwam daar echter verandering in. Van sommige streken zijn lange reeksen cijns- of tijnsboeken bewaard gebleven, met daarin reeksen van opeenvolgende eigenaren van percelen onroerend goed. Naast grondcijnzen werd de term cijns ook voor andere rechtsverhoudingen gebruikt. Zo werd bij hypotheken ook vaak over cijns gesproken. Hier ging het echter om de rente die men jaarlijks moest betalen en dat moet niet verward worden met de grondcijnzen. 

Inhoud van de cijnsregisters 
De oudste cijnsregisters gaan terug tot ca. 1300. De volgorde van de gegevens is veelal als volgt: 

Wanneer een nieuw cijnsregister werd aangelegd, schreef men eerst de posten over van de laatste cijnsbetalers uit het oude cijnsboek. Verkocht een cijnsplichtige het stuk grond waarop een cijns rustte of overleed hij, dan werd de naam van de nieuwe eigenaar boven die van de oude ingeschreven. De oude naam werd dan doorgestreept. Bij splitsing van een cijnsplichtig perceel werd de oude naam ook doorgestreept en daar boven werden twee nieuwe namen geschreven. 

Hier is overigens ook een waarschuwing op zijn plaats. In de leenboeken staan de relaties vaak duidelijk uitgedrukt. In de cijnsboeken is dat veel minder het geval, bijvoorbeeld:

1-)Belia relicta
2-)Arnoldus filius 3-)Laurentii filii 4-)Arnoldi Sutoris
pro Laurentio patre suo ex parte 5-)Everardi
filii Arnoldi Sutoris de hereditate Theodorici
Scoefs
quondam Arnoldi Heynen dicta Ravensecker

Hier is de opvolging: 1-) weduwe, 2-) oorspronkelijke cijnsplichtige, 3-) zijn vader en 4-) grootvader nog heel duidelijk. Dat de grond (Ravensecker) van een 5-) oom van de oorspronkelijke cijnsplichtige komt, kan ook nog met redelijke zekerheid vermoed worden, maar de termen 'de hereditate' en 'quondam' zeggen niets over de relatie. Hetzelfde geldt in het algemeen ook voor termen als 'pridem' en 'ex parte' waarmee vaak de vroegere cijnsplichtigen worden ingeleid.

 

Huwelijksdispensaties en verwantschap 

Bij verwantschap in de vierde (tot begin 13de eeuws soms tot in de zevende canonieke) graad tussen de beide echtgenoten was huwelijksdispensatie benodigd. De bron bij uitstek voor het onderzoeken of een dergelijke dispensatie ooit gegeven is, is het door G. Brom samengestelde “Bullarium Traiectense”. Als daadwerkelijk een huwelijksdispensatie gevonden wordt, is zeker dat er sprake is van verwantschap. Echter blijkt soms het ontbreken van een huwelijksdispensatie ook als argument aangedragen te worden voor bepaalde filiaties. Een dergelijke conclusie kan slechts getrokken worden als er 100% zekerheid is dat er nooit een dergelijke dispensatie is afgegeven. Met andere woorden: zijn alle ooit afgegeven huwelijksdispensaties nu voorhanden? Deze vraag moet ontkennend beantwoord worden. Conclusies kunnen dus slechts getrokken worden uit de in het “Bullarium Traiectense” wel voorkomende dispensaties, niet uit de daarin nièt voorkomende. 

Ten aanzien van huwelijksdispensaties volgt hier een voorbeeld van een huwelijk waarvoor huwelijksdispensatie benodigd zou zijn (bloedverwantschap in de 3de graad van de zijlinie, gemengd met de 2de graad), maar waarvan de dispensatie, voor zover bekend, niet is gevonden. 

Gijsbert Uten Goye, † 1271
|
-----------------------------------------------------

|
Wouter Uten Goye, † 1281/2
|

|
NN Uten Goye,
tr. Jacob van Vlotstale (1246) 

|
|
|
|

|

NN van Vlotstale, tr. Zweder van Bosinchem, † 1285/87

|

          Agnes van Langerak           x           Hubert van Vianen, †1319 

 

Gidsnamen in de middeleeuwen

Gidsnamen betreffen zeldzame namen, waarvan op basis van het voorkomen van deze namen verwantschappen verwacht zouden kunnen worden. Bij het ontbreken van gegevens uit authentieke bronnen, kunnen door middel van zogenaamde gidsnamen, gevolgtrekkingen worden gemaakt, die tot een oplossing kunnen leiden van de veelal onbekende vrouwelijke voornamen en familienamen in Middeleeuwse vorsten- en adelsgeslachten. Het methodisch gebruik van gidsnamen dient slechts toegepast te worden indien er werkelijk geen enkele andere en meer plausibele alternatieve weg ter beschikking is om voortgang te kunnen boeken. 

Twee voorbeelden van gidsnamen zijn: 

Onderzoek van gidsnamengebruik is, net als de genealogie zelf, een hulpwetenschap. In de veertiende eeuw is het genealogisch onderzoek via gidsnamen al een bekeken zaak, omdat er dan al ruimschoots bronnen zijn. 

 

 

Enkele slotopmerkingen

Familiewapens: 

Voor verwantschapsbepalingen kunnen ook familiewapens een leidraad zijn. Hoewel de onderzoeker bedacht moet zijn dat gelijksoortige familiewapens zeker geen garanties zijn voor verwantschap. 

Familie-archieven: 

Het is ook mogelijk dat er een familie-archief bestaat van de door u onderzochte familie, waarin u mogelijk bewijsmateriaal aan kunt treffen. En wat te denken van de bekende oude familiebijbel met daarin per generatie alle familiegegevens bijgehouden? Waar familiearchieven bewaard worden, wordt bijgehouden in het Centraal Register voor Particuliere Archieven gevestigd Prins Willem-Alexanderhof 30, 2595 BE Den Haag.

Bronvermelding: 

Vermeld voor u zelf en voor anderen altijd uw bronnen.

Gegevens van derden: 

Voor uw eigen bewijsvoering is het van belang dat u bij twijfel de bronnen en de bewijsvoering ten aanzien van door u verkregen gegevens van derden, die u weer gebruikt voor uw eigen bewijsvoering, controleert.

 

 

Gebruikte literatuur 


Bijdrage van: Philip van Dael

als u niet in een frame zit klik dan hier